De vesting Maastricht bestond tot halverwege de negentiende eeuw nog uit een uitgebreide grachten gordel aan weerszijden van de Maas. Ontstaan als een middeleeuwse verdedigingsmuur, had de vesting zich in de loop der tijd ontwikkeld tot een driedubbele ring met droge en natte grachten daartussen, waarvan de laatste bovendien een waterregulerende functie hadden.

Pas in 1867 werd de vesting Maastricht officieel opgeheven, hoewel vanaf 1862 al een begin was gemaakt met de ontmanteling werkzaamheden. Er werd een ontmatelingplan ontworpen door de bekende F.W. van Gendt, die onder meer betrokken was bij de ontmanteling van Breda, Zutphen, Bergen op Zoom en ‘s-Hertogenbosch.

Zoals ook in zijn overige ontmantelingplannen, werd een groot gedeelte bestemd voor stadsuitbreiding en industrieterreinen en slecht een klein gedeelte bestemd voor parkaanleg.

Het plan werd slechts ten dele volgens het ontwerp van Van Gendt uitgevoerd. Lange onderhandelingen tussen de gemeente die de grond wilde verwerven en het rijk, dat eigenaar was, waren hier debet aan.

Grenzend aan de laatmiddeleeuwse muren werden twee kleine plantsoenen, het Mgr. Nolenspark en het Hermanspark aangelegd. Het bastion Waldeck was zo groot dat er een kleinpark van kon worden gemaakt. Dit gebeurde in 1921 in het kader van de werkverschaffing naar ontwerp van L.A. Springer.

Het Aldenhofpark, ten noorden van de stadsmuur aan het riviertje de Jeker, vormt de schakel in de reeks parken die loopt vanaf het Waldeckpark, via het Aldenhofpark en het Mgr. Nolenspark en die het restant is van een aaneengesloten groenstructuur ten westen van de Maas.